Thema: Blowing in the wind, week 3

Wim van Heteren is leerkracht van groep 8 op basisschool De Schakel in Nieuw-Lekkerland. Hij doet verslag van het thema ‘Blowing in the wind’. Dit is zijn derde bericht over dit thema. Wim beschrijft zijn praktijken ook op zijn eigen website. Janneke Hagenaar werkt als nascholer bij De Activiteit. Janneke reageert op de beschrijvingen van Wim.

Deze week ben ik begonnen met een les over de verspreiding van zaden. Op het woord web hadden de kinderen aangegeven dat ze dat meer wilden weten over zaden die verspreid worden door de wind. Ik ben begonnen om een informatieve tekst aan te bieden. Omdat de kinderen hadden aangegeven dat er interesse was dacht ik dat het een schot in de roos was: niet dus. De tekst werd braaf gelezen maar daar stopte het ook mee. Een doorgaan naar onderzoek was er bijna niet bij. De reden weet ik niet en ik kwam er ook niet achter. Mijn eenvoudige conclusie: soms lukt het niet en dat is dan maar zo. Morgen weer een poging.

Wat veel beter ging was het doornemen van een webquest over weer en wind. Met woordweb en portfolio in de hand is de groep in tweetallen aan de slag gegaan. Ook nu weer met de volgende opdracht: het maken van opdrachten, het tot je nemen van kennis en waar je nieuwsgierig naar bent verder onderzoeken. Daar kwamen prachtige dingen uit.

Hierboven omschrijf ik naar mijn mening het verschil tussen OGO en bijv thematisch werken. Een opdracht aanbieden in het kader van het thema is in beide onderwijsvormen mogelijk. Als kinderen vanuit de opdracht zelf verder gaan om onderzoek te verrichten kan ik een aantal B’s benoemen: Betrokken, Begeleidende rol van de leerkracht, Brede bedoelingen en Betekenisvol.

Vorige week hebben de kinderen het plein onderzocht of er inderdaad roetdeeltjes lagen die afkomstig waren van de brand in Moerdijk. Er werd toen een aantal zwarte deeltjes gevonden en dat is ook bewaard als bewijsmateriaal. Mevrouw Mariëlle Runge, crisisspecialiste van de gemeente, heeft spontaan gereageerd op het onderzoek van de kinderen. Dinsdag j.l. kwam zij in de groep om meer van de kinderen te horen en het bewijsmateriaal te beoordelen. Het was inderdaad roet wat de kinderen gevonden hadden. Of het de schoorsteen van de buren is geweest of afkomstig van de grote brand: dat werd lastig om te beoordelen. Voor de directeur ook een belangrijk moment: moet hij het zand gaan vervangen in de twee grote zandbakken van de onderbouw of niet. Mariëlle gaf wel het verlossende woord dat dat niet meer hoefde omdat de concentratie zodanig was dat het geen gevaar opleverde.

Ik geef de moed niet op wat betreft de bloembiologie. Ik vond het iets te makkelijk om te concluderen dat de kinderen geen interesse hadden. Bij het tuincentrum had ik drie bossen bloemen gehaald en die neergezet. Daarna heb ik een theorieles gegeven en aansluitend een practicum. Ook daar vanuit hebben de kinderen weer onderzoeksvragen geformuleerd. De gehele bloem wordt ontleed en er is zelfs een leerling die zijn ontlede bloem op de aantekeningen legt om te kijken of er overeenkomsten zijn. Andere leerlingen komen met loeppotjes aan en een ander weer met een telescoop. Leerling Danny vraagt zich af: “als ik de bloem wegknip, hangt er dan morgen een druppel water aan de steel?” We proberen het en we zullen de morgen erop eens kijken. Helaas hangt er de volgende morgen geen druppel vocht.

Inmiddels zijn er veel kinderen bezig met onderzoek. Ik houd het bij in een document anders raak ik volledig het zicht kwijt. Dorien en Sarah vragen zich af of je zelf ook het weer kunt voorspellen. Daar zit wat in! Weet alleen het KNMI dat of kunnen de boeren daar ook van mee praten? Bekend is dat die aan bepaalde signalen weten wat voor weer er op komst is. Ze maken een werkplan. Een van de acties is om een interview af te nemen. Dan komt ook het volgende punt om de hoek: Hoe voer je zo’n gesprek en wat wil je weten.

Iedere leerling maakt een werkplan als hij of zij begint met onderzoek. Het geeft helderheid voor de leerling maar ook voor mij als leerkracht. Als je leerlingen coacht dan is er iets waar je op terug kunt vallen.

Ik merk dat ik steeds meer begin te werken vanuit een sociaal – cultureel curriculum. Ik merk dat dat in gesprekken met leerlingen ook meer vorm krijgt. Een presentatie houden voor je eigen groep is mooi maar daar draait het natuurlijk niet alleen om. Twee andere leerlingen “nemen contact op “ met juf Alie van Wijk uit groep 3. Daar willen ze hun verhaal graag vertellen en presenteren. De juf reageert erg positief en voor deze leerlingen staat een einddoel vast. Sarah en Danny maken een website over dit thema. Als de site vorm gekregen heeft zal ik een link maken op mijn site. (Ze weten dat jullie hun site gaan lezen).

Ik merk dat het portfolio belangrijk is voor de kinderen. De meeste nemen het mee naar de computer en werken het bij als dat nodig is. Voor mij zit het lesgeven er voor deze week weer op.

Mijn ambulante dag houdt deze keer in: Een bezoek aan de NOT in Utrecht. Een boeiende dag! Een grote stand trok mijn aandacht omdat men daar de slogan hanteerde:” haal de wereld in je klas”. Erg mooi en daar maak ik binnen OGO ook gebruik van. Op mijn vraag; “mag mijn groep ook bij u in de wereld komen” werd verrast gereageerd maar het antwoord was wat lastiger. Na enige tijd kreeg ik de vierde persoon naar mij toegestuurd. Voor de duidelijkheid: er wordt geweldig werk gedaan door vrijwilligers om een les te geven in een groep n.a.v. een thema. Tegelijkertijd vraag ik me af: wanneer heeft de maatschappij de basisschool nodig? Of valt een school niet onder de maatschappij?

Beste Wim,

We hadden deze week een bijzondere “heen en weer actie” van mailen en bellen, maar het werd duidelijk en daar gaat het om. Ik was op zoek naar de rode draad in je thema. Volgens mij hebben we nu namelijk twee interpretaties van het begrip sociaal culturele praktijk. Ik lees bij jou dat je het invult als iets doen dat voor de andere relevant is, dat is denk ik maar een deel van het verhaal. Je maakt een schoolse versie van iets wat je in de echte werkelijkheid  tegenkomt, eigenlijk een aanpak zoals die in spel zou je kunnen zeggen. Zoek het boekje van Bert van Oers er maar eens bij; Carnaval in de kennisfabriek.

Uit:
De betekenis van de sociale context voor het leerproces.
Lezing ter gelegenheid van Symposium prof. Nathan Deen (Amersfoort, 24 mei 2006)
Bert van Oers, Afdeling Onderwijspedagogiek Vrije Universiteit.

…Onderwijs en opvoeding zijn gericht op het leren deelnemen aan activiteiten en het opbouwen van een sociale en persoonlijke identiteit. Echter, dit beeld is nooit in het individu gegeven, ook niet in de samenleving of de groep opgeslagen, maar wordt steeds weer gevormd in de interactie tussen individu en de anderen waarmee het individu in sociaal-culturele activiteiten verbonden is. De sociale context is hier dus niet zozeer de stimulerende omgeving van het individu, maar een dimensie van het leren dit onze identiteit mede constitueert. De manier waarop het individu zichzelf ervaart als identiteit ontstaat dus altijd in de interactie tussen het individu en de anderen. Zelfs de menselijke autonomie is een cultureel ontwikkeld beeld van de mensheid over zijn eigen individualiteit, dat onder bepaalde culturele omstandigheden ontstaat. Autonomie is dus nooit een gegeven, maar altijd een opdracht die wordt vervuld met de vorming van een identiteit. Dit denkbeeld is aan het begin van de 20ste eeuw op verschillende plaatsen ontstaan.

Bij Vygotskij lezen we: “het is juist de wisselwerking met de omgeving die de bron vormt voor het feit dat het kind deze eigenschappen ontwikkelt. En als deze wisselwerking verstoord is, dan zullen louter op grond van de aanleg van het kind de geëigende eigenschappen zich nooit ontwikkelen” (Vygotskij, 1996, p. 183).

En even verderop zegt hij hierover:
“[het] betekent eenvoudig dat de mens een sociaal wezen is, dat hij buiten de wisselwerking met de gemeenschap nooit in zichzelf die kwaliteiten, die eigenschappen kan ontwikkelen, die zich ontwikkeld hebben als gevolg van de geleidelijke ontwikkeling van de gehele mensheid” (Vygotskij, t.a.p., 183)…….

Heel praktisch gezien:
Dit zijn de 3 criteria om binnen OGO tot een goede themakeuze te komen:

  • Het is een sociaal culturele praktijk zijn. Zoals bijvoorbeeld: de boekenwinkel, het internetcafé, de modeshow, de kunstuitleen, het VVV kantoor, de kookstudio, het leescafé, de groentetuin, de rommelmarkt t.b.v. een goed doel of de bibliotheek. Pompert, B. (2004). Thema’s en taal.
  • Het is een “ruim” thema zijn, er zijn verschillende inhouden aan te verbinden. Zoals bijvoorbeeld bij het thema “Verkiezingen in onze buurt”: zie thema’s en taal
  • Het verder kijken dan alleen de interesses van kinderen. Het gaat erom een nieuwe wereld voor kinderen te openen. Dus bijvoorbeeld: er is een nieuw computervirus opgedoken, daar hebben we een krantenartikeltje over gelezen. Vervolgens openen we met de groep een internetcafé. Of bijvoorbeeld: de verkiezingen in Amerika. We bekijken de nieuwsuitzending. Vervolgens organiseren we in onze buurt verkiezingen.

Je collega Linda geeft ook haar kijk op de zaak in een mail. Ze ziet dat je veel aandacht geeft aan de startactiviteiten en is ook benieuwd. Wat is je doel als klas, wat worden jullie met elkaar? Een Natuurmonumentenvereniging (landschappen, bloemen, duinen en bossen) of een meteorologisch instituut die onderzoek doet naar verschillende weersoorten en voorspellingen geeft. Misschien ook over de opwarming van de aarde en de invloed daarvan op flora en fauna.

Geweldig hoe jullie met elkaar in gesprek gaan over de inhoud van je onderwijs. Toen ik dit allemaal zo las en hoorde dacht ik: Een beetje jaloers zijn op zulke collega’s mag, beter…. Wees er zelf een!

Groeten,
Janneke

Tags: , , , , ,